0

De Geschiedenis van De Halm

Harrie van Grinsven stond aan de wieg van de hele duurzaamheidsbeweging zoals we die nu kennen. In 1977 richtte hij Graanpletterij De Halm op. Met Harrie en medewerker van het eerste uur Ad van Els, kijken we terug op de begindagen van De Halm en de biologische landbouw.

Vijfendertig jaar geleden bestond er nog niet zoiets als een markt voor biologische producten. Die moest nog ‘uitgevonden’ worden. Sterker nog, zelfs het huidige begrip van duurzaamheid werd pas gedefinieerd toen De Halm al tien jaar draaide. Willen we dus de situatie waarin Harrie zich toen bevond enigszins begrijpen, dan hoeven we onszelf alleen maar af te vragen wat het betekent om een product te gaan maken waar niemand om vraagt. In de vroege jaren zeventig was er namelijk nauwelijks iemand in Nederland die muesli at, hoogstens een handvol ‘alternatievelingen’. Net als de biologische landbouw had muesli nog een lange weg te gaan.

Over deze lange weg en meer spraken we met Harrie van Grinsven op een zonnige zaterdag in maart, in de sfeervolle keuken van zijn boerderij in het Brabantse dorp Zeeland.

Volkorenbrood

“Eind jaren zestig was er alleen maar witbrood en geen volkorenbrood,” zegt Harrie. “Dus dat moest ik zelf gaan maken. En dat was geweldig, dat het er niet was, want zo ontstaat er weer iets.” Hij denkt even na en concludeert dan: “Dus de onmogelijkheid geeft je een mogelijkheid.”

Wellicht dat deze woorden zijn scheppingsdrang verklaren. Maar bescheiden als hij is, geeft Harrie ruiterlijk toe dat hij niet de uitvinder is van graanvlokken en muesli. Er ging een heel traject aan vooraf. “Vergeet niet dat de biologisch-dynamische landbouw volgens de leer van Rudolf Steiner al bestond.”

Hogere dijken

Geboren in de oorlog ondervond Harrie de opschaling van de landbouw aan den lijve. Er was armoede; grotere oogsten waren meer dan welkom. Maar als klein mannetje zag hij al dat er iets scheef groeide. Met de efficiëntere landbouw verwijderde de mens zich tegelijk steeds meer van zijn eigen leefomgeving. Dit uitte zich onder andere in een toevlucht tot landbouwgif, waarmee men de oogst redde, maar de akker en zijn bewoners ziek maakte.

“Wat nu het stomme is, is dat je dat gif nodig hebt om zoveel mogelijk mensen gezond te maken, door hen te voeden,” zegt Harrie. Om aan te geven dat er grenzen zijn aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen trekt hij een parallel met de strijd tegen het water: “Men leeft niet samen met het water. Nee, het water beschouwt men als vijand. Dus je gaat dijken bouwen, steeds hoger. En op een gegeven moment verlies je het.” Harrie meent dat de mens in harmonie met zijn omgeving moet leven. Een besef waar hij al van jongs af aan van doordrongen is.

De Leijgraaf

Eind jaren vijftig werd het beekje de Leijgraaf gekanaliseerd. Vanaf toen loosden huizen en bedrijven hun vuile water op de beek. Een dag na de feestelijke opening van de strakgetrokken beek stond Harrie met zijn vader op de Hommelse brug in Heeswijk Dinther toen de burgemeester voorbij kwam fietsen. “Goh, nou zullen de landerijen niet meer overstromen elk jaar. Nu zullen we het goed gaan hebben. Het is een goede vooruitgang,” zei de burgemeester, volgens Harrie, in het voorbijgaan.

“Ik keek vanaf de brug naar de Leijgraaf,” schampert hij, “en zag daar de stront en kippenveren drijven. En ik keek naar de burgemeester en dacht ‘Dat is een wijze man’. Als klein kind snapte ik niet dat zo’n man die een dorp leidt dit kan zeggen.”

IJkpunten

Het zal niet verbazen dat deze burgermeester Harrie niet tot voorbeeld strekte. Toch had hij wel zijn helden, voorbeelden of ‘ijkpunten’ zoals hij zelf zegt. “Alles wat ik ken en doe en weet, komt van een ander. Eigenlijk is er niks van mezelf,” relativeert hij op de hem tekenende wijze. “En ook dat denken. Daarin word je geïnspireerd door de mensen om je heen. Er is niks van mij. Het is een gebeuren. De keuze om biologische producten te gaan maken is denk ik ook iets wat een maatschappij oproept. En dan krijg ik toevallig die rol, maar als ik het niet was, waarschijnlijk een ander. Je weet nooit van wie je wat hebt; het kunnen hele kleine dingen zijn die leiden tot verandering.”

Bert Garthoff was een van zijn ‘ijkpunten’. Vanaf 1955 presenteerde Garthoff het natuurprogramma ‘Weer of geen weer’. Dit programma werd na diens pensioen in 1978 voortgezet als het welbekende Vroege Vogels.

Harrie: “Elke zondagochtend vertelde hij twee uur lang de prachtigste verhalen.” Garthoff refereerde eens een keer aan een Deense filosoof. “Geluk, wat kost dat?” herinnert Harrie zich de vraag, waarop de filosoof met het woordje ‘niks’ het antwoord gaf. “Daar had ik voeding aan,” geeft Harrie toe. “Ik had verder niemand. Iedereen ging met die stront-Leijgraaf mee!”

Beperkte Kennis

Tot zijn achttiende werkte Harrie thuis op de boerderij. Omdat hij wel eens wat anders wilde, ging hij bij Organon in Oss werken. Hij wilde medicijnen maken voor de gezondheid van de mens. “Kennis hadden ze daar genoeg, maar handen kwamen ze tekort. Dus toen ze mijn grote handen zagen, besloten ze mij in de fabriek te stationeren,” vertelt Harrie. “En toen ik chemie wilde studeren, zei de baas dat ik maar een beperkte kennis had. Hij dacht niet dat ik de hts organische chemie zou kunnen doen.”

Harrie slaagde, maar na vier jaar Organon was hij lichamelijk uitgeput: “Wij moesten die medicijnen maken met oplosmiddelen, en niet de geringste. Na vier jaar kon ik de honderd meter niet meer lopen.” Hij vond een nieuwe baan bij DMV in Veghel. Bij deze voedingsmiddelenfabriek, waar nog altijd een breed scala aan producten uit koeienmelk gemaakt worden, kwam hij in het onderzoek vanwege zijn chemische achtergrond. “En dat was schitterend, want dan kon ik aan voeding werken, ook voor de boeren hier in de omgeving.”

KROM

Nog altijd krijgt Harrie lichtjes in zijn ogen als hij zich weer voor geest tovert wat er bij DMV op voedingsgebied allemaal werd bedacht en gemaakt. Het voeden van mensen stond voor hem voorop, maar niet ten koste van alles. Het werk ging hem steeds meer tegenstaan, omdat hij het ervoer als strijdig met de kringlopen in de natuur.

“Kalvermelk werd gemaakt van afvalproducten van melk, de zogenaamde ondermelk. Tijdens de productie werd er gekoeld met grondwater. Het zuiverste water dat we hebben, werd dus gebruikt voor de productie van melk voor mestkalveren, terwijl die ook gewoon aan de uier van de koe hadden kunnen drinken. Dat is natuurlijk zo krom als maar zijn kan.”

En precies het besef van dit kromme, wat Harrie in zijn jeugd al als ‘scheef’ ervoer, bracht hem bij toeval in contact met Sietz Leeflang, de oprichter van De Kleine Aarde in Boxtel. Maar hij trof meer geestverwanten, vaak dichter bij huis dan verwacht, en zijn leven kwam in een stroomversnelling. Steeds meer lijnen leken samen te vloeien in dat ene onvermijdelijke punt: de oprichting van De Halm.

Oude varkensstal

“Hoe kom je aan voedsel, aan kleding? Ja, hoe gaan we om met onze aarde?” zegt Harrie. “Dat waren de vragen waarmee we ons bezig hielden tijdens weekendbijeenkomsten, die Sietz voorzat in een oude varkensstal daar in Boxtel.” Er waren hoogleraren bij, maar ook gewoon boeren. Kortom, mensen die dachten dat het anders kon.

Die weekendbijeenkomsten spoorden Harrie aan om zelf voedsel te gaan verbouwen. Kleinschalig, in de achtertuin van zijn rijtjeshuis. Dat hield ook in dat er kennis nodig was. Hongerig naar die kennis stapte Harrie af op Bert van den Berg, de vader van Ruud en opa van Rob – de huidige mede-eigenaren van De Halm. “Bert wist enorm veel van kruiden en deelde ons enthousiasme.”

Consumentengroep

Harrie, Bert en nog wat mensen begonnen een tuindersvereniging die maandelijks bij elkaar kwam teneinde die begeerde kennis, maar ook hun tuinproducten uit te wisselen. Voor alles wat ze niet hadden, gingen ze naar de Kleine Aarde, die intussen ook een tuin en een winkeltje had. “Na verloop van tijd fietste ik een keer in de maand naar Boxtel voor volkorenmeel. Daarvan bakte ik thuis brood,” zegt Harrie. “En daar had je het in die vereniging ook weer over.”

Omdat anderen dit ook wel wilden, startten ze met zo’n tien tot vijftien gezinnen een consumentengroep, met een winkeltje in Harrie’s huis. De bestellingen die op vrijdag werden doorgebeld, werden de week erop in Boxtel afgehaald. Hierdoor werden de contacten tussen de consumentengroep en Sietz Leeflang – en de Kleine Aarde – gaandeweg intensiever. Het winkeltje groeide, maar leverde nog te weinig op om er van te kunnen bestaan. “Het gaf in ieder geval een stukje vulling van mijn leven. Ik had het gevoel dat ik iets goeds deed,” geeft Harrie toe. Om zeker te zijn van een inkomen, bleef hij vooralsnog bij DMV werken.

Wasmiddelen

Sietz wist van Harrie’s werk bij DMV en zijn chemische achtergrond. “Daarom vroeg Sietz mij op een gegeven moment of ik niet naar een bijeenkomst in Utrecht wilde gaan. Meerdere groepen, waaronder de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen en Milieudefensie, zouden daar bij elkaar komen om te praten over fosfaten in wasmiddelen en hoe daartegen actie te voeren. Dat was nodig, want het schuim lag in die tijd in een laag van een halve meter dik op rivier de Aa.”

Als enige gedelegeerde van De Kleine Aarde toog Harrie naar Utrecht. Hij bespeurde er een hoge actiebereidheid. “Op zeker moment vroegen ze mij wat ik er namens De Kleine Aarde van vond,” memoreert Harrie. “Nou mensen, zei ik, als we die zeep nu eens zelf gaan maken, dan hebben we die nieuwe wereld, waarover jullie spreken.” Hij schrok van zijn eigen woorden.

“Ach, noem het iets,” antwoordt Harrie op de vraag of hij kritisch is. Hij zegt niet iemand te zijn die bewapend met spandoeken gaat actievoeren op het Malieveld. Hij roept niet alleen maar dat het anders moet, hij doet het daadwerkelijk anders. Harrie is een doener die denkt.

Nachtelijk avontuur

Die avond, van Utrecht op weg naar huis, sprak hij zichzelf toe: “Maar Harrie, waarom ga je zelf die zeep niet maken?” Hij dubde, want zeep wilde hij niet maken. Maar wat dan wel? Vlokken en muesli’s, van granen uit de omgeving, dicht bij huis, zeker weten, dat wilde hij maken. Om half twee die nacht plette hij thuis zijn eerste granen met een hamer op een leest. “Ik heb die nacht niet geslapen.”

Kort daarop bracht hij Sietz op de hoogte van zijn nachtelijk avontuur. Onmiddellijk enthousiast stelde deze voor dat Jan Craans gerust een dagje in de week kon helpen. En zo begon het, ergens midden jaren zeventig.

Eerste afnemers

“Toen kocht ik een pletwalsje uit de oorlog, een Claes geloof ik. Het ding kostte me duizend gulden, wat natuurlijk veel te duur was. Maar ik had het geld.” Omdat het ding wat gammel was, sleutelde Harrie net zo lang totdat het naar behoren draaide. “Omdat we nog niet konden pellen, viel haver af. Rogge en tarwe ging wel. We moesten alleen wat vocht toevoegen en na pletten terugdrogen. Gerst konden we gepeld kopen van een Friese molenaar.”

Aanvankelijk werden de biologische granen voornamelijk uit Engeland en Duitsland betrokken. Wim Brinkman, die bij de Kleine Aarde werkte, kende de weg. Hij zorgde dan ook voor de eerste paar honderd kilo gerst, tarwe en rogge. Midden jaren zeventig bestond er al een klein netwerkje van zo’n twintigtal bio-winkeltjes in Nederland, waaronder dat van Roel van Duijn in Amsterdam. “En die namen onze vlokken af.”

Onverwachte gast

Voordat granen tot een vlok geplet kunnen worden, moet er water aan worden toegevoegd. Geweekte granen zijn zachter, waardoor een consistentere vlok te maken is. Na het pletten dienen de vlokken echter weer te worden terug gedroogd om schimmels geen kans te geven.

Voor het drogen vond Harrie een oplossing. Vroeger deed men dat door granen op de zoldervloer uit te spreiden, dus waarom zou dat nu niet kunnen met vlokken in de slaapkamer. “Op een vrijdagavond weekte ik 25 kg rogge om tot vlok te pletten. Mijn vrouw en kinderen waren die avond van huis. Ik had een slaapkamer ingericht als droogruimte door plastic op de grond te leggen, waarop ik de vlokken kon uitspreiden,” legt Harrie uit. “Op het moment dat ik wil gaan pletten, gaat de bel. Staat er een man aan de deur die zegt: ‘Jij gaat vanavond pletten hè.’ … Ik had hem nooit eerder ontmoet.”

Deze man was Ger van Haarlem. Na zo’n vier jaar bij Philips aan de Sterlingmotor gewerkt te hebben, was hij het zat. Sietz Leeflang, een bekende van Ger, verwees hem door naar Harrie. Samen pletten en droogden ze de rogge die avond. “In de stromende regen was-ie gekomen en in de stromende regen ging-ie weer weg. Op de fiets, van Heeswijk naar Geldrop,” zegt Harrie.

Pionieren

Ger blijkt een man van ideeën, een man met een bijzonder creatieve geest. Als er van de duizend ideeën die hij had op een dag slechts één bleef hangen, dan was het al genoeg. Na die eerste avond dacht Harrie hem nooit meer terug te zien. Hij had het mis: de week erop, klokslag zes uur, was hij er weer. Harrie: “In het begin dacht ik dat ik van geluk mocht spreken als hij een half jaar zou blijven. Het werden er uiteindelijk tien.”

“Tjonge, wat hebben we gepionierd,” merkt Harrie op, verrast door zijn eigen herinnering aan de ontwikkelingen die hierop in sneltreinvaart volgden. De productie moest en ging omhoog, waardoor het productiebedrijfje in het schuurtje bij het woonhuis aan de Rodenburgseweg al spoedig uit zijn voegen barstte. Verhuizen werd noodzakelijk. Bovendien kreeg de Keuringsdienst van Waren – de huidige VWA – lucht van de kleine voedingsproducent in Heeswijk.

Iedere stap die de twee pioniers zetten, dwong hen tot nadenken over de volgende: ze hadden iets in beweging gezet. Het succes van de eerste batches spoorde hen aan de productie te verhogen tot vijfhonderd kilo per week, wat lukte na het bouwen van een droogkoelinstallatie.

Omdat de wekelijkse halve ton aan vlokken moest worden verpakt, hadden ze zakken nodig, papieren zakken voor het uitleveren van hoeveelheden van 15 of 25 kilo. Op de zakken moest natuurlijk een bedrijfsnaam en bedrijfslogo. De naam had Harrie snel bedacht: “Haverhalmen schoten als een flits door mijn hoofd. De Halm, klaar.” Vervolgens tekende Ger het eerste bedrijfslogo en konden de zakken worden bedrukt.

Vreemde vogels

Ondertussen legden ze contacten en introduceerden zich in het kleine netwerkje van winkels. Bovendien was het zaak regionale of landelijke biologische teelt te organiseren als alternatief voor de granen die tot dusverre uit Duitsland en Engeland kwamen.

“Het was gewoon dag en nacht werk,” zegt Harrie, “zonder dat er een inkomen uitkwam.” Daarom bleef Harrie nog twee dagen per week werken bij DMV, wat volgens hem voldoende was.

“Zonder de onvoorwaardelijke steun van Wil van der Heijden en Christine van der Aa, de echtgenotes van respectievelijk Harrie en Ger, hadden we nu een heel ander verhaal moeten schrijven”, vertelt Ad van Els. “Omdat zij achter De Halm stonden, hebben hun mannen kunnen doen wat ze wilden doen.”

Ger had de zegen van zijn vrouw die onderwijzeres was en dus een vast inkomen had. Christine stond later aan de wieg van natuurvoedselwinkel Moeder Fourage in Veghel die jarenlang een belangrijke regionale functie heeft vervuld. Wil van der Heijden studeerde theologie en verzorgde bezinningsweekenden op de abdij van Berne. Zij gaf Harrie de ruimte om zoveel tijd aan De Halm te besteden. “Gezinsleven en werk liepen door elkaar heen,” herinnert Ad zich. “Ik weet niet hoe vaak ik bij Harrie en Wil ben blijven eten, ontelbare keren. Eens in de zoveel tijd hadden we een gemeenschappelijke maaltijd bij Ger en Christine. Het was een gezellige periode maar het moet voor hen soms ook erg druk zijn geweest.”

Afijn, het schuurtje barstte na krap een half jaar zowat uit zijn voegen. Harrie en Ger moesten op zoek naar een nieuwe locatie. Vreemde vogels met baarden en idealen: Harrie en Ger pasten in het beeld dat veel mensen nog immer van de zeventiger jaren hebben. Het verraste hen dan ook dat Harrie van de Wijgert, die een boerderij had op Rukven in het buitengebied van Heeswijk, zonder aarzelen een van zijn schuren aan hen wilde verhuren. “Daar, te midden van de bio-industrie, mochten we ons ding doen voor weinig geld.” In juni 1978, iets meer dan een jaar na de officiële start, huisden ze over.

Rechtenstudent

Kort hierna verscheen Ad van Els op het erf bij Van de Wijgert. Hij bekommerde zich indertijd nauwelijks om zijn rechtenstudie in Tilburg. Een ongeluk, waarbij hij gezeten op de fiets (en onder invloed) op een stilstaande auto botste en flinke verwondingen opliep, zette hem aan het denken. Hij ging zoals hij het zelf noemt ‘op de gezonde toer’. Als vrijwilliger begon hij bij De Paardenbloem in Tilburg, een natuurvoedingswinkel die tot 2010 heeft bestaan. Hier las hij in een tijdschrift van De Kleine Aarde een aankondiging van De Halm. “Ik dacht dat ik daar maar eens moest gaan kijken,” zegt Ad, gezeten aan de keukentafel in zijn appartement in Gemonde. “Ger van Haarlem ontving me.”

Ad is evenals Harrie een doener die denkt. Zijn studie indertijd mislukte. Toch pakte hij jaren later uiterst gedreven de studiedraad weer op. Hij doorliep achtereenvolgens de studies geschiedenis, filosofie en mediëvistiek.

“Als student in de zeventiger jaren was ik links,” zegt hij. “Maar wat wist ik nou?” Hij noemt hun idealisme van toen dogmatisch. “We dachten de waarheid in pacht te hebben. We voelden onszelf verheven.” Hij geeft toe dat zo’n houding helpt als je jezelf als andersdenkende wereldveranderaar staande wilt houden. Toch kijkt hij er met gemengde gevoelens op terug omdat die houding niet altijd even prettig was voor de mensen om hen heen.

“Hoe dan ook, met De Halm had ik iets gevonden waarvoor ik me kon inzetten. Hoewel aanvankelijk geen loon kon worden uitbetaald was ik vastbesloten om me daardoor niet te laten ontmoedigen. Dat de huur van het huisje in de Schijndelse Pompstraat waar ik kwam te wonen met tien gulden uitzonderlijk laag was, speelde natuurlijk ook mee.”

“Wat meer op de achtergrond dan Harrie en Ger was ik de onverzettelijke werker met energie voor tien die als het nodig was nachten door kon halen tijdens het drogen van het graan,” duidt Ad zichzelf. “Bij De Halm heb ik het meeste stof gehapt.”

Een gouden greep

Al spoedig waren er nog meer handen nodig én meer opslagcapaciteit voor het graan. Piet van Grinsven, de broer van Harrie, bood uitkomst: als Piet op zijn boerenbedrijf gemist kon worden stak hij op De Halm een handje toe. Bovendien mocht De Halm bij hem aan de Hommelsedijk een aantal beluchte graansilo’s bouwen om aan de immer stijgende vraag te kunnen voldoen. Dat bleek een gouden greep want al snel waren Piet en zijn vrouw Annie, die een kaasmakerij runde, het middelpunt van ontmoetingen tussen aan de Halm gelieerde vogels van allerlei pluimage. Zelden werden er mensen gastvrijer ontvangen dan daar aan de Hommelsedijk.

De volgende stap werd gezet toen Jan van de Wijngaart bij De Halm begon. Zoals bij Harrie en Ger was het ook bij Jan onvrede met zijn toenmalige werk (bij Tiger Plastics) die hem deed omzien naar verandering. Gestimuleerd door zijn vrouw Liliane, die een lieflijk antiquariaat uitbaatte in Den Bosch, besloot hij de gok te wagen en trad bij De Halm in dienst. Van die beslissing heeft hij nooit spijt gehad. Jan was een echte allrounder, goed met machines, overal inzetbaar en onvermoeibaar, getuige de talloze hobby’s die hij er nog op na hield.

Een schoon boeksken

“Gezond eten moet niet alleen een kwestie van eigenbelang zijn, maar moet ook gezond zijn voor de ander en voor het milieu.” Dit is zomaar een zin uit het boekje, gedrukt bij de ‘Rebelse Rakel’, dat De Halm in 1982 publiceerde en waarin onder meer met de nodige humor verteld werd over de beweegredenen van de inmiddels vijf medewerkers. Opvallend is dat deze dertig jaar oude zin naadloos aansluit bij de huidige berichtgeving over duurzame voeding.

In het boekje heette biologische landbouw ekologisch, hoewel het EKO-keurmerk toen nog niet bestond. Naast een uitgebreide uitleg over het productieproces gaven de ‘pletters’, zoals ze zich noemden, zelfs inzage in hun ‘ekonomiese’ situatie, inclusief prijsberekening per kilo en de productiecijfers. Zo werden er in 1977 al 54 ton graanvlokken geproduceerd. In 1979 was dit toegenomen tot 167 ton, wat met ruim 3 ton per week een verzesvoudiging was in zes jaar tijd.

Opnieuw te klein

Het laat zich raden dat ook de schuur op Rukven te klein werd. “In september 1984 zijn we gestart met het grondwerk voor de pletterij aan de Morgenstond,” laat Harrie per e-mail weten. De Halm was destijds een van de eerste bedrijven op bedrijventerrein Het Retsel in Dinther. Vanaf maart 1986 tot op de dag van vandaag worden alle vlokken van De Halm in het pand aan de Morgenstond (de straat die toen nog Dageraad heette) geplet.

Ad van Els vond een financier voor de nieuwbouw, een instelling die De Halm goedgezind was maar die verder niet met naam genoemd wil worden. Aannemingsbedrijf Piet van Aarle bouwde het pand, met medewerking van de pletters teneinde de kosten te drukken. Terwijl Jan en Ad de productie voor hun rekening namen op Rukven en voor opperman speelden op de Morgenstond, begonnen Ger en Harrie met de inrichting van het nieuwe gebouw – een gigantisch karwei. Han Steenhorst, die ze ook weer toevallig tegen het lijf liepen, werkte mee aan de inrichting. Hij beschikte over een enorme technische en praktische intelligentie. Veel van de geniale vondsten voor de inrichting van De Halm kwamen uit zijn koker. Han kwam op afroep, zegt Ad. “Hij was voor De Halm te duur om in vaste dienst te nemen. Behalve Han was er nog een keur aan medewerkers die in de loop der tijd voor kortere of langere tijd met enthousiasme bij de Halm hebben gewerkt. Een schier oneindige reeks bijzondere, welgezinde, niet zelden eigengereide en creatieve mensen die ons pad kruisten, onder wie: Peter Stevens die zijn vervangende dienstplicht op De Halm vervulde, Ad Graaumans, Jan van Lee, John Bernhards, Edward Sliwinski, Dorothea van Crey, Ton Jeuken, en Hans van der Horst. Allemaal mensen wier verhaal het vertellen waard is.”

Op de valreep vult Ad de reeks aan met Ardie van Bakel: “Op Rukven waren we al schuchter en primitief begonnen met kleinverpakking. Na de verhuizing bleek het noodzakelijk om daar een aparte kracht voor aan te trekken. Dat werd Ardie, zij heeft dit eentonige werk jarenlang voor ons gedaan.”

Harrie licht toe hoe het jonge bedrijf zich dankzij al deze mensen staande hield: “De Halm is altijd een zaak van het collectief geweest. Ieder was anders, ieder had weer bijzondere talenten ( en tekorten natuurlijk), ieder telde mee en samen waren we tot heel veel in staat. We hebben het altijd heel sober gedaan. Het inkomen van iedereen was principieel gelijk en laag, het minimumloon was het maximum. Het geld dat we zo op loonkosten bespaarden werd in het bedrijf geïnvesteerd. De bedrijfsresultaten waren altijd goed. Wanneer een bedrijfseconoom, zoals de vader van Ad, de balans bekeek dan zag hij in één oogopslag dat het bedrijf gezond was, alleen vond hij wel dat we onszelf tekort deden – maar we waren eigenwijs! Om het rond te breien bedacht Ger geen aandelen maar ‘graandelen’. Dan konden mensen vooraf inschrijven op duizend kilo graan, met het graan als onderpand. We hebben destijds van sympathisanten grote bedragen gekregen, bijvoorbeeld van de ouders van Ger. En een man leende ons vijfenzeventigduizend gulden. Daar konden wij flink mee vooruit. Die man vond het mooi wat we deden. Het was een andere soort van economie. We hebben het allemaal terug kunnen betalen.”

Kentering

Ook na 1986 groeide De Halm gestaag door en de markt werd steeds ontvankelijker voor biologische producten. Alles wees erop dat het tij gunstig was voor De Halm. Ger had inmiddels afscheid genomen en er kwam versterking in de persoon van Richard van Cleef, een jonge en ambitieuze landbouwstudent. De onderneming was kerngezond. Toch kwam er een kentering.

“Om dat te verklaren moeten we de moeilijke persoonlijke omstandigheden aanvoeren waarmee Harrie en Jan te maken kregen,” vertelt Ad. “Zij hadden andere, belangrijkere, dingen aan hun hoofd. Dit had tot gevolg dat het gewicht van het voortbestaan van De Halm nu op de schouders terecht kwam van één man, en dat was ik, aangezien Richard een andere betrekking had gevonden.”

Ad heeft zich in een overmoedige bui wel eens laten ontvallen dat hij ijzer met handen kan breken, maar na twee jaar was ook bij hem de pijp leeg. De Halm verkopen was toen de enige mogelijkheid die restte, een moeilijke beslissing voor alle drie. Een gepensioneerde bouwondernemer uit Berlicum, Van Eijkelenburg, heeft bij dit proces geadviseerd. De grote meevaller kwam kort daarna toen de verkoop in een vergadering van het stichtingsbestuur van De Halm werd besproken. Behalve Harrie en Ad hadden Jan van Els en Ruud van de Berg zitting in het bestuur. Nadat Ruud op de hoogte werd gesteld van het besluit om De Halm te verkopen had hij slechts kort bedenktijd nodig om hier perspectieven te zien, niet zozeer voor zichzelf, als wel voor zijn zonen Rob en Aart. In 1993 nam Ruud van den Berg De Halm over en de Stichting werd omgezet in een BV. Rob kreeg de leiding en Aart, broer van Rob, ging samen met Harrie en Jan in de productie werken. Ad besloot, teleurgesteld na al zijn vergeefse inspanningen, een andere weg te kiezen.

Hiermee was de cirkel rond: Harrie droeg zijn vracht aan kennis over aan Aart, Rob en Ruud – een kennis die zich ontwikkelde vanaf de eerste gesprekken met Bert van den Berg in de vroege jaren zeventig. Harrie nam in 2001 formeel afscheid van De Halm. Formeel, zeggen we met nadruk, want gelukkig komt hij nog regelmatig langs, voor advies of gewoon zomaar, voor een praatje.